11 september 2017
Jeroen Hellendoorn
Schoonmaakbedrijf VHC gaat op 3 juli 2017 failliet. In de periode voorafgaande aan het faillissement hebben er vertrouwelijke onderhandelingen plaatsgevonden met een derde partij om de activa over te nemen. Dit is uiteindelijk afgeketst. Daags na het faillissement worden de klanten en werknemers van het failliete bedrijf door de derde partij benaderd om het schoonmaken voort te zetten.
De curatoren hebben de derde partij gesommeerd te stoppen met het benaderen van de relaties en werknemers van VHC. Daar wordt geen gevolg aan gegeven. De curatoren starten een kort geding procedure waarin wordt gevorderd dat de derde partij zich zal onthouden van contacten met klanten en werknemers van failliet op straffe van een dwangsom. De te verwachten verkoopopbrengst van de activa wordt door het handelen van de derde partij negatief beïnvloed waardoor de schuldeisers gedupeerd worden. De informatie over klanten en werknemers is voorafgaande aan het faillissement vertrouwelijk aan de derde partij beschikbaar gesteld.
De curatoren willen proberen een doorstart te realiseren met een, zoveel als mogelijk, marktconforme prijs en verkoopwaarde voor de activa. Dat is het belang van de curatoren en de schuldeisers van het failliete VHC.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de derde partij niet juist is omgegaan met de verkregen bedrijfsinformatie waarbij de werknemers en klanten van VHC actief zijn benaderd met de kennis die de derde partij als bedrijfsvertrouwelijk beschikbaar gesteld heeft gekregen. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de derde partij zich geheel dient te onthouden van contacten met van klanten en werknemers voor de duur van twee maanden zodat de curatoren de ruimte hebben om te komen tot een verkoop van de activa. Aldus oordeelt de voorzieningenrechter in Den Haag.